soorten | witte ooievaar | trekroutes | bijvoeren? | veelgestelde vragen ooievaars in de problemen


Ooievaar - Bijvoeren?  Een veelgestelde vraag

Mensen voeren dieren, dat zit in hun aard. In de parkvijvers worden eenden en zwanen vertroeteld, in de tuin worden broodkorstjes aan de mussen gevoerd en in de winter hangen tuinen vol met vetbolletjes. Het voeren van tuinvogels wordt gestimuleerd door dierenwinkels, tuincentra, bouwmarkten en Vogelbescherming Nederland.

Er wordt dus veel gevoerd en de redenen zijn divers.
Velen maken zich zorgen om de natuur die door de menselijke invloed enorm onder druk staat. Het voeren van ooievaars is een veelbesproken onderwerp. Voorstanders en tegenstanders laten van zich horen en regelmatig wordt het standpunt van STORK gevraagd. Dat formuleren we hieronder:

 

Standpunt en advies van STORK:

Het uitgangspunt voor de hieronder genoemde punten is: Niet bijvoeren.

 

Kortom:
Creëer geen nieuwe afhankelijkheid en bouw bestaande afhankelijkheid af.
Geef de ooievaars de kans het zelf te doen.

 

 

Achtergronden rondom het wel of niet bijvoeren

 

Trekgedrag en broedsucces

Voedselaanbod beïnvloedt trekgedrag. Dit geldt voor voedselaanbod in de broedgebieden, maar ook op de trekroutes en in overwinteringsgebieden. Trekgedrag van ooievaars verandert. Routes komen steeds meer westelijk te liggen en veel ooievaars overwinteren op grote open vuilstortplaatsen in Spanje. De menselijke invloed is groot, de invloed van bijvoeren ook. Dat wordt duidelijk als men de broedresultaten vergelijkt van die plekken waar wordt bijgevoerd met plekken waar niet wordt bijgevoerd. Op plekken waar wordt bijgevoerd is de reproductie (het aantal jongen dat jaarlijks uitvliegt) 1,5 tot 2 maal zo hoog als op plekken waar niet wordt bijgevoerd.

Een belangrijke vraag is: Streeft men naar kwantiteit of naar kwaliteit? Betekent ‘meer’ ook ‘beter’, of zou het zo kunnen zijn dat ‘minder’ juist beter is? Persoonlijke meningen spelen hierbij een grote rol en die meningen kunnen ver uiteen liggen.

 

Voor en tegen

Er worden veel argumenten gebruikt om te pleiten voor of tegen het (bij)voeren.

Voor:

Tegen:

 

Herintroductie en afbouw

Situaties kunnen per plek verschillen en daarom is het zinvol om nuances aan te brengen.

Het ooievaarsproject heeft een verleden van bijvoeren. Maar het is een herintroductieproject en dat impliceert dat er een keer een einde aan komt, namelijk op het moment dat de herintroductie geslaagd is.
Wie naar de getallen kijken dan kan alleen maar concluderen dat het project meer dan geslaagd is. Er zijn meer ooievaars dan ooit in Nederland en het aantal broedparen neemt jaarlijks toe. Het is tijd om de ooievaar echt op zijn eigen benen te laten staan. Natuurlijk moet daarbij goed gevolgd en in kaart gebracht worden hoe de populatie ontwikkelt, wanneer de menselijke hulp wordt afgebouwd. Bij een aantal ooievaarsstations is daar ervaring mee opgedaan en is het heel succesvol verlopen.

 

Overleving

Bijvoeren verhoogt de reproductie, maar dit is korte-termijn-succes. Onderzoek heeft uitgewezen dat het de overleving over een langere termijn niet verhoogt. Het aantal jongen dat de geslachtsrijpe leeftijd haalt, is voor die nesten waar wordt bijgevoerd, niet hoger. Ofwel de hogere reproductie wordt in de eerste levensjaren weer geëlimineerd door sterfte op een later moment. De ooievaarspopulatie is erbij gebaat dat alleen de sterkste en best aangepaste jongen overleven. De verliezen tijdens de trek zijn groot en veel jongen die kunstmatig op de been worden gehouden zullen de trek alsnog niet overleven.

 

Ooievaarsstations

Ooievaarsstations hebben een verleden van herintroductie. Zij staan aan de basis van de huidige ooievaarspopulatie. Op deze stations zijn in het verleden ooievaars in gevangenschap gehouden en er zijn ooievaars uitgezet in de vrije natuur. Bij deze (voormalige) ooievaarsstations is veel kennis aanwezig van de plaatselijk situatie. Er zijn verschillende stations gesloten en een aantal is actief bezig met de (na)zorg voor de plaatselijke populatie.

STORK is van mening dat het voerbeleid van de ooievaarsstations altijd gericht moet zijn op het afbouwen van het bijvoeren. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle plaatselijke factoren die daarbij een rol spelen. Dat kan betekenen dat het op de ene plek vlotter verloopt dan op de andere.

 

 

 

 

 

Regenwormen, stapelvoedsel voor de ooievaar.

 

Een veer? Nee, niet eetbaar.