soorten | witte ooievaar | trekroutesbijvoeren?veelgestelde vragen ooievaars in de problemen


Ooievaar - Witte ooievaar

Verspreid over de hele wereld leven 17 soorten ooievaars. In Nederland broedt maar één ooievaarssoort: de witte ooievaar (Ciconia ciconia). Die is ongeveer een meter groot en zijn lichaam is overwegend wit. Alleen de slagpennen in de vleugels zijn zwart, een kenmerk, dat in de vlucht goed te zien is. De in vlucht gestrekte nek en het zweefgedrag zijn ander belangrijke kenmerken. Volwassen ooievaars hebben een vrij lange puntige rode snavel en lange rode poten. Bij jonge vogels worden de zwarte poten en snavel geleidelijk rood. De geslachten zijn uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. Mannetjes zijn gemiddeld wat groter, maar eigenlijk is alleen bij de paring vast te stellen wat een mannetje of vrouwtje is. Het gewicht van een mannetje of vrouwtje ontloopt elkaar niet zo veel en ligt tussen de vier en vijf kilo. Ooievaars kunnen vrij oud worden. De leeftijd van ruim 30 jaar komt voor. De gebieden waarin de ooievaar broedt, liggen in heel Europa, het Midden-Oosten, West- en Centraal-Azië en Noord-West-Afrika. Verder wordt er hier en daar in Zuid-Afrika genesteld.

Leefgebied

Ooievaars hebben een voorkeur voor min of meer open gebieden met een hoge grondwaterstand en voor overgangen van hoge droge gronden naar lage vochtige delen. Zo zijn zij, zowel bij droogte als wateroverlast, altijd verzekerd van voedsel. Het rivierengebied is daarom erg aantrekkelijk voor ooievaars. Dat geldt ook voor uitgestrekte reliëfrijke graslanden, waarin veel variatie aanwezig is en droge en natte delen elkaar afwisselen.

In ongunstige tot matige leefgebieden in Europa loopt het aantal broedparen uiteen van 1.9 paar/ 100 km² tot 6.1 paar/100km²; in gunstige leefgebieden van 8,0 paar/100 km² tot 12.2 paar/100 km². Als graslandpercelen op verschillende tijden gemaaid worden, is er langere tijd voedsel beschikbaar. Dat kan bijdragen aan het op peil houden van de ooievaarsstand.

Geluid

Oude vogels maken nauwelijks geluid, afgezien van een zacht sissen dat slechts op korte afstand hoorbaar is. Het klepperen met de snavel gebeurt regelmatig en behoort tot het begroetingsceremonieel en het alarmeren. Jongen maken vanaf het moment dat zij uit het ei kruipen kenmerkende roepen om voedsel, die aan een miauwende kat doen denken. Verder piepen zij en laten krijsend gesis horen.

Sociaal gedrag

Ooievaars zijn gezelligheidsdieren. Hoewel zij vaak als aparte paren broeden, foerageren zij doorgaans in kleine groepen en zijn er ook delen in de broedgebieden waar kolonievorming optreedt. Buiten het broedseizoen uit het sociale gedrag zich als ooievaars zich verzamelen in grote groepen en gezamenlijk op trek gaan. Ook in het winterkwartier blijven zij bij elkaar in rondzwervende grote groepen, die de zwermen sprinkhanen volgen.

Nestbouw

Gewoonlijk keert het mannetje als eerste op een reeds eerder bezet nest terug en verdedigt dat tegen andere ooievaars, die daar belangstelling voor hebben. Meestal is dat in maart of april. Ooievaars die niet ver zijn weggetrokken arriveren eerder. Als er een nieuw nest moet worden gebouwd, doet het mannetje dit samen met het vrouwtje. De paren zijn monogaam, maar alleen tijdens het broedseizoen. Toch zijn er ook paren die trouw aan elkaar zijn en jaren achtereen van hetzelfde nest gebruik maken. Ook exemplaren die niet gepaard zijn, bezetten soms een nest en verdedigen dit.

Er zijn verschillende soorten nesten. In Nederland zijn dat nestpalen, maar ook nesten op daken en schoorstenen. Vaak zijn dit menselijke bouwsels met als basis een karrenwiel of bodemplaat. Verder wordt genesteld op fabriekspijpen, in bomen (o.a. in reigerkolonies) en zelfs op voedersilo's, hijskranen en lichtmasten. Sinds enkele jaren worden ook masten van hoogspanningsleidingen bezet. Al die nestelplaatsen hebben met elkaar gemeen dat zij meestal minstens 6 meter hoog zijn en een goede aan- en afvliegmogelijkheid bieden. Hoewel ooievaars goed in staat zijn om zelf een nest te fabriceren, worden vaak kunstnesten aangeboden, waarop zij zelf verder bouwen. De basis van een nest bestaat uit tot enkele centimeters dikke takken die in elkaar gevlochten worden. De binnenzijde wordt bekleed met aarde, ruige mest, paardenmest, twijgen, grassen of andere kruiden en ander zacht materiaal. De doorsnede van het nest is zo'n 80 tot 150 cm en de hoogte kan na jarenlange bewoning 1 tot 2 meter bedragen. De nesten kunnen een behoorlijke omvang krijgen en honderden kilo's zwaar worden. Beide sexen nemen aan de bouw deel en plegen het hele broedseizoen door onderhoud. De bouw van een nieuw nest neemt ongeveer 8 dagen in beslag. De ooievaars zijn meestal niet de enige bewoners. Als 'onderhuurders' is een scala aan vogelsoorten bekend, waaronder torenvalk, spreeuw, huismus, ringmus en winterkoning.

Zorg voor het nageslacht

De meeste ooievaars broeden voor het eerst als ze 3 tot 5 jaar zijn. Ze kunnen daarmee tot op hoge leeftijd doorgaan. Bij reïntroductieprojecten is geconstateerd dat vaak al na twee jaar het eerste legsel wordt geproduceerd. Mogelijk is een gunstige voedselsituatie (bijvoeren) hier verantwoordelijk voor. De eieren zijn kalkwit. Het leggen gebeurt met tussenpozen van een tot vier, maar meestal twee dagen. Gemiddeld telt het legsel vier, maar soms ook meer eieren, met als maximum zeven eieren. Soms legt een vrouwtje onbevruchte eieren voor de aankomst van een mannetje. Die eieren worden bij het arriveren uit het nest gegooid, waarna aan een nieuw legsel wordt begonnen.

Het broeden begint na de leg van het tweede ei en gebeurt door beide sexen. Ze hebben daar zo'n 33 dagen voor nodig. Eischaalresten worden na de geboorte van de jongen buiten het nest gegooid. De eerste weken worden de jongen vrijwel niet alleen gelaten. Daarna vliegen beide ouders af en aan met voedsel dat zij uitbraken op het nest.

Ooievaars zijn ware opportunisten. Levend of dood voedsel, het maakt ze niets uit, maar belangrijk is wel dat voor de kleine jongen voldoende eiwitrijk voedsel beschikbaar is. In de eerste weken komen de oudervogels vooral aanzetten met wormen, grote insecten (waaronder sprinkhanen, veenmollen, meikevers) en larven, maar ook met kikkers en muizen. In topjaren van veldmuizen bestaat het voedselaanbod vooral uit deze kleine knaagdieren, wat bij kan dragen aan een goed broedseizoen. Het voedsel wordt aanvankelijk niet ver van het nest gezocht. Met het opgroeien worden de prooien groter en komen er mollen, soms jonge weidevogels en soms ook vis bij. Zelfs de eigen zwakke of dode jongen (chronisme) van de ooievaars kunnen dan op het menu staan. Het voedselgebied strekt zich op een gegeven moment uit tot op enkele kilometers van het nest. De talrijkheid en bereikbaarheid van geschikte prooien voedsel bepaalt wat er gegeten wordt.

Jonge ooievaars zijn schrokkers. Onderzoek heeft uitgewezen dat een jong van geboorte tot uitvliegen 16 kg voedsel verorbert. De jongen braken onverteerbare voedselresten uit als braakballen, die in of buiten het nest terecht komen. Vaak zijn slechts veerresten, haren, insectenschildjes en steentjes in de braakballen terug te vinden. Kleine botjes verteren door het zeer sterke maagzuur. In heel warme perioden brengen de ouders ook water aan dat in de snavels van de jongen wordt gedruppeld. De eerste tien dagen voeren de ooievaars elk uur, daarna om de paar uur. Dan deponeren de jongen de uitwerpselen niet meer in het nest, maar droppen het over de nestrand. Dit soms tot ongenoegen van huizenbezitters met daknesten. Na drie weken kunnen de jongen staan en beginnen zij met hun vleugels te flapperen. Na negen tot tien weken vliegen zij uit, maar 's avonds komen ze terug op het nest.

Overleving

Voor het in stand houden van een ooievaarspopulatie wordt aangenomen dat er gemiddeld tenminste twee jongen per nest moeten uitvliegen. Ondanks het succesvolle reïntroductieproject wordt dat in Nederland niet gehaald. Van de uitgevlogen jongen komt uiteindelijk slechts ongeveer 15 % tot broeden. Tijdens de trek vallen veel slachtoffers, ook onder de volwassen vogels. Belangrijke doodsoorzaken zijn jacht, aanvaringen met hoogspanningsleidingen en elektrocutie daardoor of door andere stroomdraden. Ook sterven er ooievaars door een slecht voedselaanbod in de Afrikaanse overwinteringsgebieden, bijvoorbeeld door extreem droog weer.

Overwinteren of wegtrekken

Van oudsher hebben er altijd ooievaars in Nederland overwinterd. Dat waren exemplaren die niet in staat waren deel te nemen aan de lange tocht naar Afrika. Sinds 1969 bij de start van herintroductieproject is het aantal overwinteraars toegenomen.

De eerste overwinteraars waren ooievaars die uit gevangenschap waren vrijgelaten. Ook het bijvoeren heeft er toe geleid dat bij een aantal ooievaars de trekdrang verdween. Gelukkig hebben de jongen die trekdrang nog wel steeds in hun genen zitten, zij gaan wel allemaal op weg naar Zuid-Auropa en Afrika. Na het uitvliegen zwerven de ooievaars rond en verlaten Nederland in de loop van juli/augustus. Daarbij sluiten zij zich meestal aan bij groepen uit andere broedgebieden. De oude vogels met trekgedrag verdwijnen later, tegen eind augustus/begin september, naar het zuiden.

Vroeger was er een soort trekscheiding, die tegenwoordig voor een groot deel is vervaagd. Broedvogels die ruwweg oostelijk van de IJssel nestelden, volgden een route, via de Bosporus naar de zuidelijke Sinaï bij de Rode Zee. De westelijke broedvogels gingen via Gibraltar. Op deze route liggen zee-engten die zij zonder al te veel moeite konden oversteken. Ooievaars zijn echte zweefvliegers, die afhankelijk zijn van thermiek en dus niet over grote watervlaktes kunnen vliegen. Door de vogels te voorzien van een ring met inscripties of van een satellietzender is men veel te weten gekomen over o.a. het trekgedrag. Er is vastgesteld dat zij met hun zweeftechniek op een dag tenminste 300 km kunnen afleggen. Het lijkt erop dat een deel van de vogels onderweg bij ooievaarsstations of bij andere introductieprojecten blijft hangen. Ook brengen Nederlandse ooievaars de winter door op Spaanse vuilnisbelten. De ooievaars die Afrika bereiken overwinteren in West-Afrika, ten zuiden van de Sahara, met name in het stroomgebied van de Niger.

uit: emmen.nu

 

 

 

 

Mannetjes en vrouwtjes

Vaak wordt gevraagd of er verschil is te zien tussen mannetjes en vrouwtjes. Soms lukt het een beetje.
Op de foto ziet u twee ooievaars, op hetzelfde nest en met dezelfde vergrotingsmaatstaf gefotografeerd, links een vrouwtje, rechts een mannetje.
De snavel van het mannetje is langer en forser. Die van het vrouwtje is iets fijner gebouwd en langs de bovenrand iets rechter.
De snavel van het mannetje is 18 tot 20 cm. lang, die van het vrouwtje 16 tot 18 cm, gemeten van de veerinplant op het 'voorhoofd' tot de snavelpunt.

Maar u voelt het al aankomen, er zijn ook kleine mannetjes en grote vrouwtjes en dat maakt het bepalen van geslacht op uiterlijke kenmerken toch weer lastig.

 

Regenwormen, belangrijk voedsel

 

Bijna alle vogels produceren braakballen. ooievaars ook

Ooievaars nemen van alles mee met het voedsel. Gevonden in een ooievaarsnest: steentjes, scherven, glas, knoopjes ... 

Ooievaarseieren,
ongeveer zo groot als een ganzenei

 

Een dag oud